Olympisch vuur mag niet doven
Column van Joric Witlox: “Chatjoric”
Bij het schrijven van mijn columns probeer ik te reageren op zo actueel mogelijke zaken. Helaas zit er altijd wat tijd tussen deadline en verschijnen van dit blad, zodat actualiteit soms mosterd na de maaltijd is. Nu zijn de maaltijden in de vakantieperiode vaak lekkerder dan de rest van het jaar, dus ‘eat this!’
Qua actualiteit zou ik eigenlijk moeten schrijven over het feit dat Leo Oosterveen na bijna 20 jaar (!) per september is gestopt als branchemanager van BBN. Als BBN zijn we hem veel dank verschuldigd, al is het maar omdat hij vele goede contacten heeft en aan de basis stond van de uitgave Essentiële Controlepunten Brandveiligheid (ECB). Hij zal voor een andere branche gaan werken, waarmee we hem veel succes wensen. Tot zover de actualiteit. Verder ligt alles een beetje stil.
Zoekend naar metaforen is het wel eens leuk om vergelijkingen proberen te maken met andere branches. Terwijl ik dit schrijf kijk ik vanuit mijn ooghoeken af en toe naar de Olympische Spelen. De sportbranche. Vaak zijn oud-topsporters, trainers en coaches graag geziene sprekers op congressen. Met veel flair en enthousiasme zwepen ze een zaal op tot extra goed prestaties en zetten mensen aan het denken. De teamprestatie. Daar gaat het om.
In topsport heb je specialisten en allrounders. Beide hebben recht van bestaan en leveren topprestaties. Je hebt individuen die gespecialiseerd zijn in bijvoorbeeld korte afstanden (Bol), lange afstanden (Hassan) en mensen die heelveel op een meer redelijk niveau kunnen, zoals meerkampers (Dokter). Daarnaast hebben we de teamplayers die ieder een eigen kwaliteit hebben die ten dienste van het team tot grote resultaten kunnen leiden. In onze branche is dat precies zo.
Maar er is wel een groot verschil met sport. Olympisch vuur mag niet doven en Olympische sporters hebben zich weten te onderscheiden van de rest. De rest op haar beurt kent een kwaliteitsonderscheid op basis van een onderlinge competitie. Het niveau van ‘de zondagamateurs’ is anders dan van de Eredivisie.
Als je gaat kijken naar de Nederlandse kampioenschappen zie je een ander niveau dan bij de plaatselijke atletiekvereniging. Prima! Op deze manier is duidelijk wat je kunt en voor wie je iets te bieden hebt. Topsport of recreatief, beide zijn belangrijk.
In onze branche is dat niet zo. Wij hebben geen onderlinge competitie en kunnen onze kwaliteit dus ook niet 1 op 1 meten. Toch heeft de markt – onze klanten – daar wel behoefte aan denk ik. We kunnen ons onderscheiden door certificaten, diploma’s of lidmaatschappen, of je nu producent, leverancier, aannemers, installateur, architect of adviseur bent. Ik ben eigenlijk wel benieuwd. Denk jij dat het goed zou zijn een soort aantoonbaar onderscheidend vermogen te hebben? Hoe denk jij dat we in onze branche het kaf (voor sommige opdrachtgevers ‘goed genoeg’ overigens) van het koren kunnen scheiden? Zouden we ook een ondergrens moeten hebben? En zo ja, hoe stellen we die vast? Ik hoor het graag eens van je.
De Olympiërs doen het goed! We mogen daarvan genieten en er trots op zijn, net zoals op onze eigen branche. Vervuil hem niet, werk samen en mee om onze branche op een nog hoger niveau te krijgen.
(BrandVeilig.com Magazine | uitgave 03 – september 2024